The Social Life of Sugar in the Dutch Republic

Ritual, display, and moral meaning in the seventeenth century

Nederlandse versie

In de zeventiende-eeuwse Nederlandse Republiek was zoetheid meer dan een kwestie van smaak. Suiker gaf vorm aan sociale rituelen, huishoudelijke praktijken, artistieke representatie en moreel debat. Zij circuleerde binnen huwelijken, gildenbanketten en huiselijke vieringen; zij verscheen in receptenboeken, geschenkmanden en stillevens; zij functioneerde zowel als gekoesterde luxe als moreel risico. Tegelijkertijd waren de glanzende delicatessen op Nederlandse tafels onlosmakelijk verbonden met een mondiaal systeem van arbeid, handel en exploitatie, dat suiker steeds toegankelijker maakte voor wie het zich kon veroorloven.

Deze tekst onderzoekt hoe suiker in de Nederlandse Republiek gelijktijdig functioneerde als materiële, sociale en visuele kracht, en volgt de manieren waarop zij het leven en de kunst structureerde.

Huwelijk

Het huwelijk vormde een van de meest ingrijpende overgangen in het vroegmoderne Nederlandse leven en ontvouwde zich via zorgvuldig gestructureerde rituelen die families met elkaar verbonden en de geschiktheid van een huishouden voor het gehuwde leven zichtbaar maakten. Een belangrijk moment daarin was de contractbijeenkomst, bekend als ten huwelijk te komen zitten, waarbij de huwelijkse voorwaarden in aanwezigheid van een notaris werden besproken [1]. Zodra het contract was ondertekend, werden ringen en geschenken uitgewisseld, waarmee de huwelijksvieringen formeel werden ingezet [2].

Geschenken van de bruidegom aan de bruid bestonden uit juwelen, accessoires en andere luxevoorwerpen, naast de verwachte uytzet (uitzet) [3]. In ruil daarvoor ontving de bruidegom manden met fijn linnen en sieraden [4]. Deze objecten werden publiekelijk in staatsie opgesteld, geordend in rijk versierde manden binnen het huis, waarmee hun sociale betekenis werd benadrukt. Ook de gasten namen deel aan deze uitwisselingscultuur. Hoewel bronnen zelden specificeren welke geschenken zij meebrachten, wijzen inventarissen en dankbetuigingen op duurzame huishoudelijke goederen of gegraveerde objecten van glas, aardewerk of zilver, bedoeld om de gelegenheid te gedenken [5]. Voor wie dergelijke voorwerpen niet kon bekostigen, kon poëzie dienen als alternatief middel van herdenking [6].

Suiker speelde een prominente rol binnen huwelijksrituelen. Na de ceremonie deelden de begeleiders bruidsuiker of suikerde erweten (gesuikerde erwten) uit aan vrienden en verwanten, gepresenteerd in sierlijke doosjes of flesjes, versierd met linten en papier [7]. Binnen het huis zat het bruidspaar onder een baldakijn op rijk gedecoreerde stoelen, terwijl op een centrale tafel piramides van suikerwerk, marsepein en andere luxueuze gerechten waren uitgestald [8]. Deze eetbare constructies fungeerden zowel als visueel middelpunt van de viering als als opvallende demonstratie van welvaart.

De geschiedenis van suiker

Om de rol van suiker binnen deze rituelen te begrijpen, is aandacht nodig voor haar langere geschiedenis en voor de betrokkenheid van de Nederlandse Republiek bij productie en raffinage. Suiker bereikte Europa aan het einde van de elfde eeuw via de kruistochten. Middeleeuwse Arabische raffinadeurs hadden technieken ontwikkeld om suikerriet te snijden en te koken, het sap te extraheren en te kristalliseren tot suikerbroden of poeder. Deze producten circuleerden aanvankelijk vooral via apotheken, waar zij werden gebruikt om bittere medicijnen en siropen te zoeten [9]. Suiker werd ook op zichzelf als geneesmiddel gewaardeerd; Hildegard von Bingen raadde bijvoorbeeld het gebruik van ruwe suiker aan tegen hoofdpijn en pijn op de borst [10]. Zelfs in de zeventiende eeuw behield suiker haar medische associaties, met name in geconserveerd fruit en geleiën.

In het begin van de zestiende eeuw leidde een groeiend aanbod ertoe dat suiker zich ontwikkelde tot een vast culinair ingrediënt. In de Lage Landen verschenen handgeschreven kookboeken waarin buitenlandse recepten voor confijten, siropen en zoete gerechten werden aangepast [11]. De populariteit van De verstandige kok (1667) toont de alomtegenwoordigheid van suiker in de Nederlandse keuken, met uitgebreide secties gewijd aan gebak, taarten en zoete bereidingen [12].

Deze culinaire expansie viel samen met de opkomst van de Nederlandse Republiek als centrum van suikerraffinage, een welvaart die was geworteld in koloniale exploitatie. De West-Indische Compagnie importeerde ruwe suiker uit Brazilië tot 1654, waarna Suriname de belangrijkste leverancier werd, met plantages die draaiden op de gedwongen arbeid van tot slaaf gemaakte Afrikanen [13]. Tijdgenoten waren zich bewust van dit geweld. Joannes Antonides van der Goes beschreef de West-Indische suikerlanden als “rood van bloed”, terwijl suiker tegelijkertijd in de Republiek circuleerde als begeerde handelswaar [14]. In de jaren 1660 telde Amsterdam tussen de vijftig en zestig suikerraffinaderijen en produceerde zij meer dan de helft van alle in Europa geconsumeerde geraffineerde suiker [15].

De raffinage omvatte verschillende stappen: koken, filteren en het gieten van suiker in conische mallen, die langzaam droogden tot karakteristieke puntige broden, omwikkeld met blauw en wit papier [16]. Deze herkenbare vorm werd een vertrouwd verschijnsel in Nederlandse huishoudens en beeldcultuur. Hoewel de suikerprijzen tegen het einde van de eeuw daalden, bleef suiker grotendeels voorbehouden aan de elite en behield zij haar symbolische associatie met luxe [17].

Suiker verbeeld

De term bancket verwees naar een presentatie van etenswaren die na formele maaltijden werden geserveerd, vooraf bereid en koud genuttigd [18]. Dergelijke banketten bestonden doorgaans uit suikerwerk en geconserveerde producten, waaronder gember, gekonfijt fruit, geleiën, amandelbereidingen en suikerkoekjes [19]. Huwelijksbanketten vermeldden in het bijzonder marsepein, gesuikerde amandelen, confijten en ypocras, uitgestald op tafels met porselein, kristal en zilver [20]. In 1687 beschreef een bron uit Batavia zelfs een suijker bancket, gedefinieerd door suikerhoudende gerechten [21].

Stillevens bieden inzicht in hoe dergelijke presentaties eruitzagen en hoe zij werden geïnterpreteerd. Clara Peeters’ Stilleven met vlaai concentreert zich op een taart die is versierd met takjes rozemarijn, zilveren uitsnijdingen (lovertjes) en kleine gekleurde bloemetjes, waarschijnlijk handgemaakt van draad en veren. Het resultaat is een uitgesproken feestelijk object dat aansluit bij gedocumenteerde huwelijksdecoraties.

Banketten beperkten zich niet tot huwelijken. In begrafenisrekeningen wordt de kostprijs van een banket regelmatig als afzonderlijke post vermeld, met items als roo letters en craak amandelen, wat wijst op de aanwezigheid van zoete gerechten binnen rouwrituelen [22]. Ook gildenmaaltijden omvatten “banquet sugar” en “Spanish sugar”, termen die duiden op verfijnd suikerwerk dat werd genuttigd tijdens formele sociale bijeenkomsten [23].

Banketstillevens zijn echter geen letterlijke registraties van consumptie. Werken zoals Osias Beerts Stilleven met vruchten, koekjes, spanen dozen en glaswerk combineren overvloed met subtiele morele signalen. Schotels met noten, gedroogd fruit, koekjes en suikergoed worden gecombineerd met fragiel glaswerk, een vlieg op een aangesneden appel en een vlinder aan de rand van de tafel. Deze details introduceren thema’s van verval, transformatie en vergankelijkheid, en kaderen zoetheid als zowel verleidelijk als vluchtig.

Een andere benadering is zichtbaar in Pieter van Roestratens stilleven met een Yixing-theepot en een tazza met suikerwerk. Hier bevinden doorschijnende stukken die lijken op gekonfijte citrusenschil zich centraal in de compositie. Het tafereel bevat geen expliciete symbolen van verval; in plaats daarvan roept de indruk van een tijdelijk verlaten tafel een stille ervaring van tijdsverloop op. In beide gevallen fungeert suiker als drager van morele reflectie.

Stedelijke autoriteiten waren zich scherp bewust van de morele ambiguïteit van suiker. In 1601 veroordeelden Amsterdamse magistraten buitensporige huwelijksbanketten waarbij banquetsuycker, versierd met goud en veren, “vrome burgers” zou hebben geërgerd [24]. Toch bleven dergelijke praktijken bestaan. Zelfs wanneer boetes werden opgelegd, werden deze vaak geaccepteerd als onderdeel van de totale kosten van de viering [25].

Suikerbakkerijen

Boedelinventarissen van bakkers bieden concreet bewijs voor de alledaagse productie en circulatie van suiker. Bedrijven die werden aangeduid als suycker bacherye of koeckebakkereij hielden een breed assortiment aan suikerwaren aan, behandeld als meetbare handelsproducten [26]. De inventaris uit 1623 van Maria van Steenwyck vermeldt witte en rode letterkoekjes, gedraaide suiker, capittel stocken, confijten en andere suikerwaren, allemaal genoteerd naar gewicht [27]. Een latere inventaris van Maria Elsma documenteert een nog breder aanbod, waaronder kaneelkoekjes, peperkoek (kruijt noten), confijten, sukade, amandelen, siropen en meerdere soorten honing, naast het gereedschap dat voor de productie werd gebruikt [28]. Samen tonen deze bronnen suiker als een routinematig vervaardigde en verkochte waar, eerder dan als een sporadische luxe.

Huiselijk leven

Huiselijke bronnen laten zien hoe suiker haar weg vond in het dagelijks gebruik. Het Memorieboek van Maria van Nesse (1623–1646) vermeldt het frequente gebruik van gesuikerde amandelen, marsepein en letterkoekjes tijdens maaltijden, vieringen en het Sint-Nicolaasfeest [29]. Van Nesse noteerde zorgvuldig de prijzen, wat zowel de economische waarde als het sociale prestige van deze etenswaren benadrukt. Gesuikerde producten circuleerden ook als geschenken tussen familieleden en bezoekers, waarmee netwerken van wederkerigheid werden versterkt.

Haar aantekeningen documenteren bovendien huiselijke arbeid. Van Nesse bereidde zelf marsepein en noteerde recepten voor kweepeergelei, rijsttaarten, koekjes en appelgebak, waarbij zij vaak specifieke soorten suiker vermeldde [30]. Een bijzonder gedetailleerde passage beschrijft een schotel met “twee soorten suiker”, omringd door uiteenlopende gesuikerde gerechten [31]. Dergelijke bronnen benadrukken het zintuiglijke oordeel en de vaardigheid die van vrouwen in elite huishoudens werden verwacht.

Gedrukte kookboeken bevestigen dat deze kennis breed werd gedeeld. De verstandige kok onderscheidt geklaarde suikersiroop, poedersuiker en witte suiker, vooral in recepten voor confijten en zoete gerechten. Suiker kon zowel als ingrediënt als afwerking fungeren, over gebak gestrooid om zowel het uiterlijk als de smaak te versterken.

De morele dimensie van suiker verschijnt ook in de beeldcultuur van het huiselijke interieur. Dit is bijzonder duidelijk in familieportretten die een confrontatie tussen zoetheid en beheersing ensceneren. In een zeventiende-eeuws interieurtafereel met een man, vrouw en kind biedt de vader het kind een schaaltje met zoetigheden aan, terwijl de moeder gelijktijdig enkele munten presenteert. Het kind, geplaatst tussen beide volwassenen, reikt naar het suikergoed en bevindt zich daarmee tussen directe zintuiglijke verleiding en geldelijke waarde. Dergelijke composities verbeelden niet louter het gezinsleven, maar visualiseren een morele keuze. De combinatie van suiker en geld roept eigentijdse zorgen op over matiging, verlangen en opvoeding, vooral binnen het calvinistische morele discours. Jacob Cats verwoordde deze angst expliciet toen hij waarschuwde dat de jeugd werd “overladen met suiker”, waarmee zoetheid werd voorgesteld als een verleiding die zorgvuldig gereguleerd moest worden [32]. In deze context functioneert suiker niet alleen als materiële handelswaar, maar ook als moreel instrument waarmee vragen rond opvoeding en zelfbeheersing werden onderzocht.

In the seventeenth-century Dutch Republic, sweetness was more than a matter of taste. Sugar shaped social ritual, domestic practice, artistic representation, and moral debate. It moved through weddings, guild banquets, and household celebrations; it appeared in recipe books, gift baskets, and still lifes; it circulated as both a cherished luxury and a moral hazard. Yet the glittering delicacies on Dutch tables were inseparable from a global system of labour, trade, and exploitation that made sugar increasingly available to those who could afford it.

This text examines how sugar operated simultaneously as a material, social, and visual force in the Dutch Republic, tracing the ways it structured life and art.

Marriage

Marriage marked one of the most significant transitions in early modern Dutch life and unfolded through carefully structured rituals that bound families together and demonstrated a household’s readiness for married life. One such moment was the contract meeting, known as ten huwelijk te komen zitten (“to become seated for marriage”), during which huwelijkse voorwaarden (marriage conditions) were discussed before a notary [1]. Once the contract was signed, rings and gifts were exchanged, formally initiating the wedding celebrations [2].

Gifts from the groom to the bride included jewels, accessories, and other luxuries alongside the expected uytzet (trousseau) [3]. In return, the groom received baskets containing fine linen and adornments [4]. These objects were displayed publicly in staatsie (in state), arranged in richly decorated baskets within the home, signalling their social importance. Guests also participated in this culture of exchange. Although sources rarely specify the gifts they brought, inventories and thank-you notes suggest durable household goods or inscribed objects in glass, earthenware, or silver, intended to commemorate the occasion [5]. For those unable to afford such items, poetry could serve as an alternative form of commemoration [6].

Sugar featured prominently in wedding rituals. After the ceremony, attendants distributed bruidsuiker or suikerde erweten (sugared peas) to friends and relatives, presented in ornate boxes or flasks adorned with ribbons and paper [7]. Inside the home, the bridal couple sat beneath a canopy on richly decorated chairs, while a central table displayed pyramids of sugarwork, marzipan, and other luxurious foods [8]. These edible structures formed both a focal point of celebration and a conspicuous display of wealth.

The history of sugar

Understanding sugar’s role in these rituals requires attention to its longer history and the Dutch Republic’s involvement in its production and refinement. Sugar entered Europe in the late eleventh century via the Crusades. Medieval Arab refiners had developed methods for extracting and crystallising sugar, which initially circulated in Europe primarily through apothecaries, where it was used to sweeten bitter medicines and syrups [9]. Sugar was also valued as a remedy in itself; Hildegard von Bingen, for instance, recommended raw sugar for headaches and chest pain [10]. Even in the seventeenth century, sugar retained associations with medicine, particularly in preserved fruits and jellies.

By the early sixteenth century, expanding supply transformed sugar into a culinary ingredient. In the Low Countries, handwritten cookbooks adapted foreign recipes for confections, syrups, and sweet dishes [11]. The popularity of De verstandige kok (1667) demonstrates the ubiquity of sugar in Dutch cooking, with extensive sections devoted to baked goods, cakes, and sweet preparations [12].

This culinary expansion coincided with the rise of the Dutch Republic as a centre of sugar refining, a prosperity rooted in colonial exploitation. The Dutch West India Company imported raw sugar from Brazil until 1654, after which Suriname became the primary supplier, its plantations sustained through the forced labour of enslaved Africans [13]. Contemporary writers recognised this violence. Joannes Antonides van der Goes described West Indian sugar lands as “red with blood,” even as sugar circulated in the Republic as a prized commodity [14]. By the 1660s, Amsterdam hosted between fifty and sixty sugar refineries, producing over half of Europe’s refined sugar [15].

Gerrit Dou (1613–1675). The Grocer’s Shop. 1672. Oil on panel, arched top, 41.5 × 32.0 cm. Royal Collection Trust, RCIN 405542

Refining involved boiling, filtering, and pouring sugar into conical moulds, which dried into pointed loaves wrapped in blue and white paper [16]. Their distinctive form became a familiar sight in Dutch households and imagery. Gerrit Dou’s The Grocer’s Shop (1672) includes a broken sugarloaf as a recognisable visual marker of sweetness. Although prices declined toward the end of the century, sugar remained largely confined to elite consumption, retaining its symbolic association with luxury [17].

Sugar visualised

The bancket referred to a display of foods served after formal meals, prepared in advance and eaten cold [18]. Such banquets typically featured confectionery and preserved foods, including ginger, candied fruits, jellies, almond-based sweets, and sugar biscuits [19]. Wedding banquets in particular listed marzipan, sugared almonds, confits, and ypocras laid out on tables with porcelain, crystal, and silver [20]. In 1687, a record from Batavia even described a suijker bancket, defined by sugar-based foods [21].

Still life paintings offer insight into how such displays appeared and how they were interpreted. Clara Peeters’s Stilleven met vlaai centres on a tart decorated with rosemary sprigs, silver cut-outs (lovertjes), and small coloured flowers, likely handmade from wire and feathers. The result is a festive object that echoes documented wedding decorations.

Clara Peeters (1588–1636). Stilleven met vlaai. c. 1615. Oil on panel, 51.2 × 84.2 cm. Private collection.

Banquets also extended beyond weddings. Funeral accounts regularly list the cost of a banquet as a distinct expense, including items such as roo letters and craak amandelen, indicating the presence of sweet foods in mourning rituals [22]. Guild feasts similarly featured “banquet sugar” and “Spanish sugar,” terms denoting elaborate sweetmeats consumed during formal sociable gatherings [23].

Osias Beert (1580–1623). Stilleven met vruchten, koekjes, spanen dozen en glaswerk. c. 1607–12. Oil on panel. Private collection.

Banquet still lifes, however, were not straightforward records of consumption. Works such as Osias Beert’s Stilleven met vruchten, koekjes, spanen dozen en glaswerk combine abundance with subtle moral cues. Plates of nuts, dried fruits, biscuits, and sugar candy are paired with fragile glassware, a fly on a cut apple, and a butterfly perched at the table’s edge. These details introduce themes of decay, transformation, and impermanence, framing sweetness as both pleasurable and fleeting.

A different approach appears in Pieter van Roestraten’s still life featuring a Yixing teapot and a tazza of sugarwork. Here, translucent pieces resembling candied citrus peel sit at the centre of the composition. The scene lacks overt symbols of decay; instead, the sense of a momentarily abandoned table evokes time passing quietly. In both cases, sugar functions as a vehicle for moral reflection.

Pieter van Roestraten (1630–1700). Een Yixing theepot, Chinese porseleinen kopjes en een tazza met suikerwerk op een tafel. c. 1645–1700. Oil on canvas. Private collection.

Municipal authorities were acutely aware of sugar’s moral ambiguity. In 1601, Amsterdam magistrates condemned extravagant wedding banquets where banquetsuycker adorned with gold and feathers offended “pious citizens” [24]. Yet such displays persisted. Even when fines were imposed, they were often absorbed as part of the cost of celebration [25].

Sugar bakeries

Probate inventories of bakery owners offer concrete evidence of sugar’s everyday production and circulation. Establishments described as suycker bacherye or koeckebakkereij stocked a wide range of sugar goods, treated as measurable commercial products [26]. The 1623 inventory of Maria van Steenwyck lists white and red biscuit letters, twisted sugar, capittel stocken, preserves, and confits, all recorded by weight [27]. A later inventory belonging to Maria Elsma documents an even broader assortment, including cinnamon cookies, gingerbread (kruijt noten), confits, sucade, almonds, syrups, and multiple types of honey, alongside the tools used in production [28]. Together, these records reveal sugar as a routinely manufactured and sold commodity rather than an occasional indulgence.

Domestic life

Domestic sources show how sugar entered everyday household practice. The Memorieboek of Maria van Nesse (1623–1646) records frequent consumption of sugared almonds, marzipan, and biscuit letters during meals, celebrations, and Saint Nicholas festivities [29]. Van Nesse carefully noted prices, underscoring both the economic value and social prestige of these foods. Sugared goods also circulated as gifts among family and visitors, reinforcing networks of reciprocity.

Van Nesse’s notes further document domestic labour. She prepared marzipan herself and recorded recipes for quince jelly, rice tarts, biscuits, and apple-based pastries, often specifying types of sugar [30]. One detailed entry describes a plate containing “two kinds of sugar,” surrounded by an array of sugared foods [31]. Such records highlight the sensory judgement and skill expected of women managing elite households.

Printed cookbooks confirm that this knowledge was widely shared. De verstandige kok distinguishes between clarified sugar syrup, powdered sugar, and white sugar, particularly in recipes for confits and sweet dishes. Sugar could function as both ingredient and finishing element, grated over cakes to enhance appearance as well as taste.

Anonymous, Portret van een man en een vrouw met hun dochter. Ca. 1630.
Wood panel, oil paint, 94 x 122 cm. Herzog Anton Ulrich-Museum.

Sugar’s moral dimension also appears in the visual culture of the domestic interior. This is particularly clear in family portraits that stage an encounter between sweetness and restraint. In a seventeenth-century interior scene depicting a man, woman, and child, the father offers the child a small dish of sweetmeats, while the mother simultaneously presents a few coins. The child, positioned between the two adults, reaches toward the sweets, caught between immediate sensory pleasure and monetary value. Such compositions do not simply depict family life but visualise moral choice. The pairing of sugar and money evokes contemporary concerns about moderation, desire, and education, especially within Calvinist moral discourse. Jacob Cats articulated this anxiety explicitly when he warned that youth were “overburdened with sugar,” framing sweetness as a temptation that required careful regulation [32]. Within this context, sugar operates not only as a material commodity but as a moral instrument through which questions of upbringing and restraint were negotiated.

Leave a comment

Endnotes

[1] G. D. J. Schotel, Het Oud-Hollandsch Huisgezin: Der Zeventiende Eeuw (A.C. Kruseman, 1868), 250.

[2] Schotel, Het Oud-Hollandsch Huisgezin, 250; Bianca M. Du Mortier, ‘De Handschoen in de Huwelijkssymboliek van de Zeventiende Eeuw’, The Rijksmuseum Bulletin 32, no. 4 (1984): 196.

[3] Schotel, Het Oud-Hollandsch Huisgezin, 256.

[4] Schotel, Het Oud-Hollandsch Huisgezin, 260, 262.

[5] Irma Thoen, Strategic Affection? Gift Exchange in Seventeenth-Century Holland (Amsterdam University Press, 2010), 106–109.

[6] Schotel, Het Oud-Hollandsch Huisgezin, 268; Du Mortier, ‘De Handschoen’, 196.

[7] Schotel, Het Oud-Hollandsch Huisgezin, 264.

[8] Schotel, Het Oud-Hollandsch Huisgezin, 266, 277–291.

[9] Johanna Maria van Winter, ‘Suiker in de middeleeuwse keuken’, Jaarboek de Oranjeboom 66 (2013): 46–48.

[10] Van Winter, ‘Suiker in de middeleeuwse keuken’, 51.

[11] Van Winter, ‘Suiker in de middeleeuwse keuken’, 55.

[12] De verstandige kok (Amsterdam, 1667); see digitised edition via Eet Verleden.

[13] A. H. Poelwijk, “In Dienste Vant Suyckerenbacken.” De Amsterdamse Suikernijverheid En Haar Ondernemers, 1580–1630 (PhD diss., Universiteit van Amsterdam, 2003), 61.

[14] Joannes Antonides van der Goes, Gedichten (Leiden, 1685), 16.

[15] Poelwijk, Amsterdamse Suikernijverheid, 55, 61.

[16] Poelwijk, Amsterdamse Suikernijverheid, 70–71.

[17] Poelwijk, Amsterdamse Suikernijverheid, 36; Van Winter, ‘Suiker in de middeleeuwse keuken’, 69–70.

[18] Van Winter, ‘Suiker in de middeleeuwse keuken’, 56.

[19] Schotel, Het Oud-Hollandsch Huisgezin, 291.

[20] Schotel, Het Oud-Hollandsch Huisgezin, 264, 277–291.

[21] Nationaal Archief (The Hague), VOC Archive 1.04.02, inv. 1418, Batavia correspondence, 1687.

[22] Noord-Hollands Archief, Oud Notarieel Archief Haarlem, inv. 723, Jan van Dijk, funeral accounts, 1725, p. 349.

[23] Harald Deceulaer and Frederik Verleysen, ‘Excessive Eating or Political Display?’, Food and History 4, no. 2 (2006): 171.

[24] Poelwijk, Amsterdamse Suikernijverheid, 34.

[25] Thoen, Strategic Affection?, 105.

[26] Noord-Hollands Archief, Oud Notarieel Archief Haarlem, inv. 548, Assuerus Beuns, probate inventories of sugar bakeries.

[27] Noord-Hollands Archief, Oud Notarieel Archief Haarlem, inv. 548, probate inventory of Maria van Steenwyck, 1623.

[28] Noord-Hollands Archief, Oud Notarieel Archief Haarlem, inv. 1213, probate inventory of Maria Elsma.

[29] Judith Noorman and Robbert Jan van der Maal, Het unieke memorieboek van Maria van Nesse (1588–1650) (Amsterdam University Press, 2022).

[30] Transcriptiewerkgroep Regionaal Archief Alkmaar, Memorieboek van Maria van Nesse, entries 24, 96, 115.

[31] Transcriptiewerkgroep Regionaal Archief Alkmaar, Memorieboek van Maria van Nesse, entry 18.

[32] Johan van Beverwijck, Schat der Gesontheyt (Amsterdam, 1660), 133.

Leave a comment